Daan Ebbers, Franne van de Kamp - Dekker, handvaardigheid
Op deze pagina treft u het theoretische onderzoek aan passend bij het schoolontwikkelthema handvaardigheid en techniekmiddagen.
Alle verwijzingen kunt u vinden in de literatuurlijst
Picture

Wat is een dekkend/doorlopend aanbod?

Kerndoelen zijn ‘streef’doelen die volgens OCW (2009) aangeven waarop het primaire onderwijs zich moet richten bij de ontwikkeling van hun leerlingen. In de kerndoelen staat volledig beschreven wat een leerling aan het eind van zijn basisschooltijd moet kennen en kunnen. Per vak zijn er verschillende doelen geformuleerd. De kerndoelen zorgen voor een gevarieerd en een breed aanbod. Er is geen beschrijving waarin staat hoe scholen deze doelen moeten bereiken. Volgens SLO (2010) kunnen scholen zelf beschrijven en hun eigen onderwijsprogramma samenstellen.

Er is een duidelijke verdeling binnen de leergebieden op een basisschool. Er is een verdeling voor de volgende kerndoelen gemaakt; Nederlands, Engels, Fries, Rekenen en wiskunde, oriëntatie op jezelf en de wereld, kunstzinnige oriëntatie en bewegingsonderwijs. Het is zelf aan de school om te bepalen hoe zij deze doelen willen bereiken.

Met leerlijnen en tussendoelen kan een leerkracht de vooruitgang en ontwikkeling van zijn/haar leerlingen volgen. De stichting leerplan ontwikkeling (het SLO) heeft in samenwerking met het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap (het OCW) de doelen en leerlijnen ontwikkeld. De reden hiervoor waren volgens J. Ligters (2008) meer eenheid in het onderwijs, een beter en doelgerichter basisonderwijs en een verbetering van de aansluiting met het middelbare onderwijs. De doelen worden geïnspecteerd door de inspectie voor het onderwijs (IVHO) Zij houden toezicht op het naleven van deze kerndoelen.

Basisscholen zijn vrij in de keuze voor hun eigen lesmateriaal. Het (SLO) ondersteunt basisscholen bij het samenstellen van hun lesmateriaal. In samenwerking met het basisonderwijs kan er zo een dekkend en doorlopend aanbod gecreëerd worden waarin alle kerndoelen terug komen.


Picture

Wat is meervoudige intelligentie?

“ Leren is een proces. Een kind ontwikkelt zich door de jaren heen. Dit leerproces is niet alleen een cognitief gebeuren, een kind beschikt over verschillende vermogens of intelligenties…” Gardner (1983)

Howard Gardner, een Amerikaanse leerpsycholoog, ontwikkelde in de jaren ‘80 een theorie over meervoudige intelligentie (MI). Deze theorie gaat uit van de verschillen tussen mensen. Hiermee wordt bedoeld dat het leerproces van menswording op verschillende manieren kan verlopen. MI is vooral in het onderwijs erg aantrekkelijk als antwoord op het probleem van leerling-diversiteit. De verschillen tussen kinderen qua belangstelling, voorkeuren, niveau en capaciteiten zijn groot. Volgens Gardner moet het onderwijs daarom aansluiten bij de sterk ontwikkelde intelligenties van leerlingen (matchen). De minder sterk ontwikkelde intelligenties kunnen tijdens MI gestimuleerd en verder ontwikkeld worden (stretchen). Stretchen is het doelgericht ontwikkelen van één intelligentie. Alle intelligenties zijn bij elke aanleg verder te ontwikkelen. Om het stretchen van de visueel-ruimtelijke intelligentie mogelijk te maken is gestructureerd onderwijs in de beeldende vakken noodzakelijk.  Gardner definieert intelligentie als ‘het vermogen van de mens om problemen op te lossen en producten te maken die in een cultuur gewaardeerd worden’. Hij spreekt van acht verschillende intelligenties en sluit niet uit dat de mens nog meer intelligenties heeft. Volgens Alkema (2006) kan Gardners theorie een paradigmaverandering op onderwijsgebied betekenen, zoals een verandering in de manier van lesgeven. In onderwijskringen zoals CBS De Broekhof vindt Gardner gehoor en wordt zijn conceptie in de praktijk gebracht tijdens MI-middagen en MI-projecten.

MI-toepassingen en beeldende vakken
Op basisscholen, in de nascholing en op pabo’s wordt steeds meer met enthousiasme gesproken over MI en de mogelijkheden ervan voor het onderwijs. De MI-theorie heeft zeker veel te bieden. Juist daarom is het zinnig om het onderwijs ontwikkelde materiaal kritisch te bekijken, en te beoordelen vanuit doelstellingen en criteria die gelden binnen de beeldende vakken. Kagan (2000) heeft kaarten met suggesties ontwikkeld voor het stretchen van de visueel-ruimtelijke intelligentie. Deze beeldende opdrachten sluiten steeds aan bij een specifieke andere intelligentie.


                                                                            Acht intelligenties

Verbaal/linguïstisch (denken en doen)
De leerling denkt in woorden en formuleert gemakkelijk, houdt van lezen, schrijven, praten en uitleggen. De leerling heeft gevoel voor betekenis van woorden, taalgebruik, poëzie en woordgrappen.

Logisch-matematisch (beredeneren en doen)
De leerling is geïnteresseerd in getallen en speelt er graag mee. Hij kan informatie ordenen en lost graag wiskundige problemen op. Hij redeneert logisch en accuraat, heeft gevoel voor planning, regelmaat en kan helder analyseren.

Visueel-ruimtelijk (denken en doen)
De leerling neemt de werkelijkheid waar via beelden en kleuren. Hij heeft gevoel voor kleurnuances en tekent vaak figuurtjes om iets vast te houden. Hij werkt graag met grafieken en overzichten. De leerling kan zich goed en oriënteren in de ruimte zoals gebouwen, steden,wijken, enzovoort.

Muzikaal-ritmisch (regelmaat ontdekken en doen)
De leerling leeft in geluid en muziek, neemt  snel melodieën op, zingt en neuriet graag. Hij bespeelt vaak een muziekinstrument en werkt met muziek op de achtergrond. De leerling heeft gevoel voor harmonie, melodie en compositie, structuren en patronen. Ook heeft hij een sterk gevoel voor ritme, stijl, nuances in stemgebruik en is een boeiende verteller.

Lichamelijk-kinestetisch (pakken en doen)
De leerling kan zich soepel bewegen, is motorisch en tactiel onderlegd en is goed in handwerk.  Hij heeft een sterk gevoel voor het gebruik van het eigen lichaam. Hij houdt van sport en maakt snel lichamelijk contact. De leerling is sterk in de fijne motoriek en leert gemakkelijk door iets te doen of te spelen. Hij sleutelt en knutselt graag.

Inter-persoonlijk (samen doen)

De leerling houdt van contact met anderen en werkt graag samen. Hij is graag bereid anderen te helpen, voelt zich prettig in groepen en houdt van gezelligheid. De leerling is gericht op de medemens, gevoelig voor de stemming van een ander, heeft begrip voor anderen, kan zich gemakkelijk aanpassen en is bereidt om van een ander te leren.

Intra-persoonlijk (alleen iets doen)
De leerling blijft op de achtergrond. Hij leeft in een eigen wereld en houdt van dagdromen. Hij kent zijn eigen zwakheden en sterke kanten goed en stelt hoge eisen aan zichzelf. Verder neemt hij scherp waar wat er gebeurt. Hij concentreert zich en is bedachtzaam. Hij heeft gevoel voor poëzie, filosofie en reflectie. Hij schrijft graag in een dagboek.

Naturalistisch (verzamelen en doen)
De leerling is geïnteresseerd in de natuur en herkent snel kenmerken van planten en dieren. Hij observeert en verklaart graag veranderingen in de natuur. Hij leert het beste door waarnemen, verzamelen en ordenen. Hij gaat graag met dieren om en maakt er snel contact mee.

Volgens Gardner (1983) bezit ieder mens verschillende intelligenties en is ieder mens uniek in het gebruik ervan. De ene mens heeft bijvoorbeeld meer aanleg voor natuurgerichte intelligentie dan de muzikaal ritmische intelligentie. Door MI zal er meer aandacht komen voor de verschillen tussen leerlingen omdat ze op verschillende manieren succesvol kunnen zijn.

MI definieert menselijke intelligenties als:vaardigheden om problemen op te lossen te onderkennen of te creëren en (waar mogelijk) waardevolle producten te vervaardigen in een culturele, maatschappelijke context.

Maar wetenschappers zijn sceptisch: er is geen enkel empirisch bewijs en ook theoretisch mankeert er het nodige aan. In de westerse cultuur wordt de verbale en logisch-mathematische intelligentie hoog gewaardeerd. Het is de vraag of we de totale mens daarmee recht doen. Deze definitie van een intelligentie maakt duidelijk dat volgens de MI theorie intelligentie veel meer inhoudt dan de score op een IQ-test en dat er vele manieren zijn om intelligent te zijn.
Picture

Hoe wordt handvaardigheid en techniek in de school toegepast?

Volgens J. V. Onna (2008) hebben tekenen en handvaardigheid als lang plaats in het basisonderwijs. Over de inhoud is veel besproken maar nooit echt iets afgesproken. Tot 1985 bemoeide de overheid zich weinig met de inhoud van het onderwijs. Wat er precies met deze vakken moest gebeuren kon door de school zelf ingevuld worden. Het programma is daardoor op elke school verschillend gegeven. In de jaren tachtig komen de methodes en ideeënboeken voor de beeldende vakken. Weinig scholen komen er aan toe om deze methoden te gebruiken voor het opbouwen van een doorgaande lijn in het programma. Handvaardigheid vraagt veel voorbereiding, organisatie, kennis en vaardigheid van de leerkracht. Dit is mede een reden waarom deze vakken vaak weg gestopt worden. In de jaren negentig komen er kerndoelen voor het vak Handvaardigheid en zijn scholen verplicht aan deze doelen te voldoen. Deze doelenv oor de kunstvakken zijn zowel voor het Bo als voor het Vo vastgesteld.

Cbs. De Broekhof maakt gebruik van techniekmiddagen die zij 2 jaar terug geïntroduceerd hebben. In deze middagen maken leerlingen kennis met verschillende technieken die bij handvaardigheid toepasselijk zijn. De techniekmiddagen worden toegepast in de groepen 3 t/m 8. In deze middag is de aandacht gericht op meerdere technieken. Naast de techniekmiddagen zijn de leerlingen creatief bezig in de M.I. middagen en dit wordt gedaan door het aanbieden van doe-kaarten. In de doe-kaarten gaan de leerlingen aan de slag met creatieve materialen gekoppeld aan het project dat 3 weken duurt. Nu blijkt dat deze kaarten niet afgestemd zijn op de techniekmiddagen. Er ontbreekt een lijn van aangeleerde technieken. Het is de bedoeling een doorlopende lijn te creëren voor de groepen 1 t/m 8. Een techniekmiddag samenstellen met aangeleerde technieken en deze aangeleerde technieken vervolgens verwerken in de M.I. doe-kaarten gekoppeld aan het project.

                                                          Meningen personeel verschillende bouwen: (verschillende uitspraken/Quotes tijdens interview)

Onderbouw: Trudie Kwakkel (Juf groep 1/2)
- Vooral creativiteit uit het kind zelf laten komen.
- Kinderen moeten vrijheid krijgen om te experimenteren.
- Ik haal mijn inspiratie uit kleuterdidactiek en krijg veel ideeën door JufJanneke.nl
- Ik wil graag een m.i/techniekkaart die goed aansluit bij de overgang naar groep 3.
Middenbouw: Ineke Oonk (Juf groep 5)
- Kinderen moeten een handeling aanleren die past bij het product en hun leeftijd.
- Met gebruik van de leerlijn kinderen helpen tot een verder plan te komen.
- De opdracht moet aansluiten op een gebeurtenis/feest en/of seizoen.

Bovenbouw: Johan van de Werf (Meester groep 8)
- Handvaardigheid en techniek is een voorwaarde om een M.I. project goed te kunnen draaien.
- Ik zou graag een doorgaande lijn willen zien die klopt. 
- Een verzameling van oude technieken (breien, haken) met de nieuwste digitale technieken (digitale collage's, prezi).

Experimenteren is volgens J. van Onna (2008) een manier van werken waarbij kinderen alle vrijheid hebben in het zoeken naar de juiste middelen (materialen, instrumenten, attributen) om de gewenste resultaten te bereiken. Het is in een aantal gevallen wel vaak verstandig om kinderen juist te beperken in de hoeveelheid middelen omdat juist deze beperking eerder tot resultaten leidt dan de totale vrijheid in keuze (TULE, SLO).
Picture

Hoe kunnen deze technieken binnen M.I. worden toegepast?

                                                                                        8 technieken

Volgens Tule SLO zijn er 8 technieken die leerlingen aangeleerd moeten krijgen tijdens hun basisschoolcarrière. De volgende technieken die volgens Kerndoel 54 beheerst moeten worden zijn:
Deze acht technieken worden verwerkt in Mi-kaarten. Hierbij wordt gelet op de tussendoelen van de leerlijnen, de seizoenen (techniekkaarten), de theorie achter de MI-kaarten en de volgorde van projecten op CBS De Broekhof.

Een rijke leeromgeving
Volgens van der Horst (2009) past ‘Meervoudige Intelligentie’ bij ieder pedagogisch model van scholen. Maar de manier waarop scholen het gebruiken verschilt sterk. Er is geen standaard lesmateriaal voor Meervoudige Intelligentie. Het is juist aan de leerkracht om een rijke leeromgeving in te richten. Als leerkracht moeten de lessen zo gemaakt worden dat de verschillende intelligenties die je afzonderlijke leerlingen hebben worden aangesproken. Dit kan bijvoorbeeld door middel van projecten. Vanuit alle intelligenties wordt een activiteit gekozen, ook kan er worden gekozen voor een presentatievorm die bij de verschillende intelligenties aansluit. Om deze materialen te ontwikkelen kan er gebruik gemaakt worden van hulpmiddelen zoals; cursussen, trainingen en informatie via internet. Meer informatie over hulpmiddelen treft u aan bij de interview van Marco Bastmeijer.

                                                                                    De Gouden map
CBS De Broekhof werkt vanuit het beleidsdocument ‘Het VierKeerWijzer-traject’. Dit document zorgt voor borging en een doorgaande lijn door de gehele school. In deze map staan duidelijke uitgangspunten en afspraken hoe Meervoudige Intelligentie verwerkt wordt vanaf groep 1 t/m 8. Met de uitgangspunten zal CBS De broekhof met MI o.a. het volgende bereiken:
Grotere betrokkenheid en motivatie bij kind en leerkracht, het stimuleren van vrijheid in keuzes maken, taakgerichtheid (door het werken met het VierKeerWijzer-model), extra oefening van taal en woordenschat (combinatie MI met thema), een doorgaande lijn in de school, een hoger leerrendement met name op lange termijn, vaardigheden die ontwikkeld worden zowel bij de leerkracht als bij het kind. Niet de methode is leidend, maar het kind! Daarom past de leeromgeving zich bij hem of haar aan. Verder kan ieder kind kan zich competent voelen omdat zij gebruik maken van talenten, kwaliteiten/intelligenties en leerpunten. Iedere leerling haalt de minimumdoelen van een vak en door periodisering krijgen de leerlingen de tijd om zich echt te verdiepen in het onderwerp.

                                                                                    Zelf lessen maken
Er is geen standaard lesmateriaal voor Meervoudige Intelligentie. Het is juist aan de leerkracht om een rijke leeromgeving in te richten. Als leerkracht moeten de lessen zo gemaakt worden dat de verschillende intelligenties die je afzonderlijke leerlingen hebben worden aangesproken. Dit kan bijvoorbeeld door middel van projecten. Vanuit alle intelligenties wordt een activiteit gekozen, ook kan er worden gekozen voor een presentatievorm die bij de verschillende intelligenties aansluit. Om deze materialen te ontwikkelen kan er gebruik gemaakt worden van hulpmiddelen zoals; cursussen, trainingen, literatuur, en informatie via internet.

                                                                          Vier-Keer-Wijzer-School
V:                
De V staat voor vragen waar de leerlingen aan het eind van het project antwoorden op moeten hebben gevonden.
Deze vragen worden beschreven op het vragenbord.

I:              
De I staat voor Inbreng van de leerling. Hierin wordt geinformeerd naar de voorkennis van de leerlingen door middel van bijvoorbeeld een woordspin. Iedere leerling krijgt een strook met zijn eigen vragen. Dit wordt geschreven op verschillende kleuren (stroken). Hiermee wordt hij/zij eigenaar van zijn eigen vragen.

E: E staat voor Ervaren en Experimenteren. De leerlingen kiezen voor een kaart waarmee zij gaan werken en kunnen aan de slag gaan. De materialen liggen klaar in bakken met de desbetreffende materialen die nodig zijn bij de MI-kaart. Naast de MI-keuzemomenten is het belangrijk om ook klassikale activiteiten en lessen te hebben. Zoals: Excursies, instructies, verhalen, externe deskundigen, films, etc. Volgens VierKeerWIjzer is het belangrijk dat de leerling zoveel mogelijk zelfstandig werkt zodat de leerkracht tijd heeft om de leerlingen te begeleiden.

R: De R staat voor Resultaat en Reflectie. Na iedere les zal er gereflecteert worden hoe de les verliep. De leerlingen presenteren tussendoor en aan het einde van het project hun opbrengsten.

In de Gouden map staan geschiedenis-, aardrijkskunde- en natuurlessen centraal. Deze onderwerpen worden verwerkt in thema’s.

Onder deze thema’s vallen deelgebieden, en over deze deelgebieden zijn MI-Kaarten ontworpen. De MI-kaarten voor geschiedenis zijn gekocht bij Marco Bastmeijer. De rest van de MI-kaarten zijn zelf door De Broekhof ontworpen. Ebbers en van de Kamp (2011) zullen zich richten op de Handvaardigheid/techniekkaarten die aansluiten op de Doe-kaarten: Lichamelijk-kinestetisch.

Handvaardigheid en M.I. gaan prima samen! Zelfstandigheid en creativiteit in een techniekkaart. Daan Ebbers, Franne van de Kamp - Dekker, Aalten, Broekhof